Profetie over Nineve. Boek van het visioen van Nahum uit Elkos.
De HEER is een wrekende God, Hij duldt niemand naast zich. De HEER is een woedende wreker, de HEER wreekt zich op Zijn tegenstanders, Hij richt Zijn toorn op Zijn vijanden. De HEER is geduldig, maar zeer sterk, Hij laat nooit iets ongestraft.
De HEER gaat Zijn weg door storm en wervelwind, wolken zijn het stof van Zijn voeten. Hij verheft Zijn stem tegen de zee en legt haar droog, de rivieren laat Hij verdrogen. Verwelkt zijn Basan en Karmel, ook Libanons bloesem – verwelkt. Bergen beven voor Hem, heuvels wankelen, de aarde rijst voor Hem op, de wereld met al haar bewoners. Wie houdt zich staande in Zijn toorn? Wie houdt stand in de gloed van Zijn woede? Zijn woede is als een laaiend vuur, rotsen spatten voor Hem uiteen.
De HEER is goed, een vesting in tijden van nood, Hij kent wie bij Hem schuilen. Maar Zijn vijanden jaagt Hij het duister in, met een vloedgolf verwoest Hij hun stad. Wat denken ze tegen Hem te ondernemen? De HEER verijdelt hun plan, Juda wordt geen tweede keer bedreigd. Al sluiten ze zich aaneen als een doornhaag, al zijn ze overmoedig door de drank, ze worden als droge stoppels verbrand. Uit hen is iemand voortgekomen vol kwade gedachten tegen de HEER, vol heilloze plannen.
Dit zegt de HEER:
Al zijn ze op volle sterkte en zeer talrijk, toch worden ze neergemaaid, het is met hen gedaan! Ik heb je gekweld, Juda, maar Ik zal je niet meer kwellen, want nu breek Ik zijn juk dat op je schouders ligt, en je riemen ruk Ik los. Over hem heeft de HEER dit beslist:
Jouw naam zal niet voortbestaan, in je tempels vernietig Ik de godenbeelden. Ik zal een graf voor je delven, verachtelijk ben je.